Kinderdijk
De molens van Kinderdijk werden gebouwd, omdat er moeilijkheden waren met de afwatering van de Alblasserwaard. Dit gebied was op grote schaal ontgonnen. Via sloten en weteringen werd het water afgevoerd. Eerst waren er meer natuurlijke waterlopen, maar uiteindelijk bleven hiervan alleen de Alblas en de Giessen over. Oorspronkelijk kon het water daarvan vrij in de rivieren (waaronder de Lek) uitlopen, maar door de afwatering klonk de bodem in, en ontstonden problemen, als het rivierwater hoog stond.
Veengrond kan door dit soort effecten wel een meter per eeuw dalen, en dat gebeurde hier dan ook. De polderbesturen moesten samen gaan werken en maakten daartoe twee grote afwateringseenheden:
Het waterschap Overwaard (globaal in het oosten en noorden van de Alblasserwaard, uitwaterend langs de Giessen)
Het waterschap Nederwaard (ten zuiden en westen hiervan; uitwaterend via de Alblas).
Floris V richtte tevens in 1277 het Hoogheemraadschap van de Alblasserwaard op. Dit legde een ringdijk aan rond het gehele gebied, met sluisjes in de Giessen en de Alblas. Bij laag water kon hierdoor op de Merwede geloosd worden. Op den duur was dat ook niet meer voldoende. Daarom maakte men uitwatering op de plaats met de laagste waterstand buiten de polder, op de meest noordwestelijke punt van de Alblasserwaard, bij Kinderdijk.
In 1366 verlegde men de afwatering via de Giessen hierheen, en in 1370 ook de afwatering via de Alblas. Dat vergde nieuwe afwateringskanalen van 17 kilometer lengte in het geval van de Giessen. Beide afwateringskanalen lopen bij Kinderdijk parallel, en zijn gescheiden door een smalle kade, waarover het voetpad loopt.
Tweehonderd jaar later voldeed dit ook niet meer. De capaciteit voor de waterberging werd vanaf 1620 vergroot. Maar nog 100 jaar later bleek dit opnieuw onvoldoende. Vanaf dat moment (1739 voor Nederwaard, 1740 voor Overwaard) werd het water door de boezemmolens opgepompt naar de waterberging in de hoge boezems. Bij lage waterstand werd het water uitgelaten in de rivier.

